Skip to content

De Peugeot 404 van oom Hilaire

Hij heette Hilaire en hij was mijn oom, sinds hij in de jaren ’50 met de zus van mijn moeder getrouwd was. Als leraar wiskunde in een streng jezuïetencollege trachtte hij zijn debacle als novice te vergeten. Stel hem voor in een trenchcoat met een zwarte bril à la Jean Gabin in een film noir uit dezelfde époque.

Toch was er een uitspatting die hem voor de rest van zijn leven tekende: hij reed Peugeot. En wel een donkergroene 404. Het was weliswaar een berekende uitspatting want, mocht hij echt uit de band willen springen, dan zou hij een DS of Panhard gekocht hebben. Het was de meest acceptabele en conventionele uitspatting die een leraar wiskunde in een katholieke school zich kon veroorloven.

Maar geef toe: het stond wel chic, zo’n 404. Die vleugeltjes achteraan en de serene donkergroene kleur… Dankzij de Franse afkomst was het een vorm van verborgen genieten, door het standaard schuifdak en de geur van het lederen interieur vermengd met die van nobele geestrijke drank, gerijpt in houten vaten. De 404 van oom Hilaire betekende ook voor ons het equivalent van een stijlvol, maar toch niet te alledaags voortbewegen.

De historie van de 404 start in mijn vroegste herinnering bij de obligate familiefeesten. Eerste communie, plechtige communie, wapenstilstand, oudejaarsavond, nieuwjaardag… wij stonden op de uitkijk om mama te waarschuwen met een uitbundig ‘Ze zijn er!’ als we de chroomomrande koplampen en het vriendelijk lachende radiatorrooster de straat zagen indraaien. Vervolgens hoorden we het dichtslaan van de Franse deuren (in die tijd kon het geluid nog verward worden met dat van een ijzeren vuilnisbakdeksel), gevolgd door het luiden van onze deurbel.

Bacchanalen waren het, de familiefeesten. Heerlijke tijden waar het eten en de drank niet op konden, vaders een middagdutje deden terwijl de neefjes luid tekeer gingen op het pas gekregen tafelvoetbalspel. Niet één keer aten we samen die dag, neen, tot tweemaal toe waren we verplicht ons vol te proppen met al het lekkers dat de moeders gezellig keuvelend hadden klaargestoomd in de keuken. De gedachte aan hongerende Afrikaantjes was ver weg tijdens het naar binnen werken van de laatste crêpe flambée, laat staan dat de ouderen nog in staat waren om zich deze wereldproblemen voor de mistige geest te halen. Want waar was de rest van de Grand Marnier gebleven?

Zo rond middernacht, nadat de laatste sigaar in de roestvrijstalen asbak was gedoofd, besloten onze familieleden zich in hun Franse blik te hijsen om de terugweg aan te vangen, toen nog niet gehinderd door Bobcampagnes of afschrikwekkende gedachten aan diverse vormen van controles waarbij een plastic zak gevuld diende te worden met indigestueuze adem.

In de zomer gingen we – bij gebrek aan feestdagen – op bezoek bij mijn oom en tante in hun ‘buitenverblijf’ op het platteland. Papa claxonneerde toen hij bij het groengeschilderde hek kwam. Enkele ogenblikken later zagen we voeten heen en weer bewegen onder de poort, waarna deze met het nodige gekreun opendraaide. Papa reed onze auto behendig en uiterst voorzichtig tot net achter de 404, zodat de poort weer dicht kon.

Wederom was het feest: ik had mijn kinderfietsje bij me, waarmee ik – achterna geroepen met een ‘Pas op voor mijn bloemen!’ – over de geometrisch aangelegde paadjes kon sjezen. De neefjes en nichtjes gingen over tot het serieuzere werk: het stichten van een geheim genootschap (De Zwarte Hand) met bijbehorende clubhuizen in de fruitbomen van de boomgaard en de nodige builen en schrammen tot gevolg. De scharrelkippen waren op dergelijke dagen verre van veilig.

Zo ook de 404: voldaan over mijn laatste rondetijd op het paadje van Hilaire, overschatte ik in al mijn jeugdige enthousiasme de wetten van de middelpuntvliedende kracht die ik als zesjarige uiteraard verre van onder de knie had. De laatste bocht was weliswaar goed ingezet, maar halverwege had ik de keuze om in een stekelige spar of op het veerkrachtige Franse blik van de Peugeot te eindigen.

De keuze voor de 404 was duidelijk de verkeerde gebleken, want na een lichte bonk werd ik alsnog in de spar geslingerd, zij het door toedoen van mijn uitzinnige oom Hilaire, die duidelijk niet kon lachen om de kras in de groene lak van de Peugeot.

Spijtig genoeg raakte mijn oom Hilaire in het begin van de jaren ’70 – net zoals de rest van de wereldeconomie – in een diepe depressie. Vreemd genoeg bleek dit ook het geval met de 404. Roest en pannes volgden elkaar op en alsof dit nog niet volstond, dwongen mijn neven de arme Fransoos tot diverse reizen (naar Schotland! – er bestaat geen god voor 404’s), totdat mijn meest dynamische neef Mark er een ernstig ongeval mee had. De 404 werd blind aan één oog.

Repareren had geen zin meer; mijn oom was net hersteld van zijn depressie en in dezelfde golf van vernieuwing werd beslist tot de aankoop van nieuw Frans blik, in de vorm van een Peugeot 504 TI met automatische versnellingsbak. Onnodig te vermelden dat Hilaire intussen met pensioen was en aldus onttrokken aan de ascetische invloed der paters jezuïeten. Hoewel ik hier nog twijfel over het samengaan van de woorden ‘ascetisch’ en ‘jezuïeten’ in één en dezelfde zin.

Als ik aan oom Hilaire terugdenk, zie ik Jean Gabin, een trenchcoat, een sigaar in de mond en de onvermijdelijke Peugeot 404. Quelle joie de vivre!

Tekst: J. Stephorst

Back To Top
Zoeken